• op·sto·men

opstomen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opstomen
stoomde op
opgestoomd
zwak -d volledig
  1. van een stoom- of motorschip dat het ergens naartoe vaart of van een stoomtrein dat het ergens naartoe rijdt
    • Ons land krijgt rechtstreeks te maken met de nieuwe Russische machtspolitiek. Op hetzelfde moment dat Moskou er onze luchtmacht van beschuldigde om burgers te hebben gebombardeerd in Syrië, liet het een grote vloot langs onze kust opstomen om in de Middellandse Zee steun te gaan geven aan de Russische operaties in Syrië. We bereiden ons maar beter voor op meer van dat. Rusland springt gretig in het machtsvacuüm dat in de Europese achtertuin wordt gecreëerd als gevolg van de tanende westerse invloed. [2] 
    • De VS lieten een vliegdekschip opstomen naar Noord-Korea, tijdens een periode van hoogspanning tussen de landen. [3] 
  2. (figuurlijk) verder gaan in een bepaalde richting
    • Marcelo, op papier een verdediger maar vaak opstomend langs de linkerflank, staat al tien jaar onder contract bij Real. [4] 
91 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard ZATERDAG 22 OKTOBER 2016
  3. NRC Menno Sedee 17 april 2017
  4. Tubantia 13-09-2017
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be