pudding na opstijven in de ijskast
  • op·stij·ven

opstijven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opstijven
steef op
opgesteven
klasse 1 volledig
  1. stijf maken

opstijven

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opstijven
stijfde op
opgestijfd
zwak -d volledig
  1. stijf worden
    • Los de chocolade op in de warme slagroom. Los de gelatine op en spatel door het mengsel. Klop de extra slagroom en spatel door het chocolademengsel. Laat één uur opstijven. Serveer de mousse in de merinque, met lekker veel cacaopoeder erover. Schenk er een glaasje Bronckhorster Brok in de Keel bij, beter kan haast niet.[2] 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Telegraaf FELIX WILBRINK 19 dec. 2017
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be