opstijven
- op·stij·ven
- samenstelling van op vz en stijven ww
opstijven [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opstijven |
steef op |
opgesteven |
klasse 1 | volledig |
- stijf maken
opstijven
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opstijven |
stijfde op |
opgestijfd |
zwak -d | volledig |
- stijf worden
- Los de chocolade op in de warme slagroom. Los de gelatine op en spatel door het mengsel. Klop de extra slagroom en spatel door het chocolademengsel. Laat één uur opstijven. Serveer de mousse in de merinque, met lekker veel cacaopoeder erover. Schenk er een glaasje Bronckhorster Brok in de Keel bij, beter kan haast niet.[2]
- Het woord opstijven staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opstijven" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Telegraaf FELIX WILBRINK 19 dec. 2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be