opsluiting
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: opsluiting (hulp, bestand)
Woordafbreking
- op·slui·ting
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van opsluiten met het achtervoegsel -ing[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opsluiting | opsluitingen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de opsluiting v
- het opsluiten
- (bouwkunde) het vastzetten van een aantal verbonden delen van een bouwwerk, van bestrating
- afsluitende rand om bestratingen
- (techniek) keg of wig waarmee voorwerpen verbonden worden
Gangbaarheid
- Het woord opsluiting staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opsluiting" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be