• op·slag·ca·pa·ci·teit
enkelvoud meervoud
naamwoord opslagcapaciteit opslagcapaciteiten
verkleinwoord

de opslagcapaciteitv [1]

  1. de grote van een bergruimte; de hoeveelheid goederen die ergens opgeslagen kan worden
     De gasopslagen in Nederland zijn de afgelopen jaren flink gevuld. Eind 2021 was nog maar 33 procent van de opslagcapaciteit gebruikt. Dat is opgelopen tot 81 procent eind 2023.[2]
     'Uiteraard hield deze benadering in dat de opslagcapaciteit enorm afnam, zodat we nog minder overhielden dan een tienduizendste van de geplande hoeveelheid,' zei Luo Ji.[3]
  2. de hoeveelheid data die op een informatiedrager kan worden opgeslagen
     Pas dan komt de opslagcapaciteit van een mobiele telefoon in de buurt van de warmte-entropie ervan.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Gasverbruik in Nederland opnieuw lager” (Dinsdag 13 februari 2024), NOS
  3. Liu Cixin
    “Het einde van de dood” (2021), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645835
  4. Antonio Padilla
    “Fabeachtige getalen en waar ze te vinden” (2023), Ambo/Anthos uitgevers  , ISBN 9789026353512