opschrokken
- Geluid: opschrokken (hulp, bestand)
- op·schrok·ken
- samenstelling van op en schrokken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opschrokken |
schrokte op |
opgeschrokt |
zwak -t | volledig |
opschrokken [1]
- overgankelijk gulzig opeten
vervoeging van |
---|
opschrikken |
opschrokken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van opschrikken
- ...dat wij opschrokken.
- ...dat jullie opschrokken.
- ...dat zij opschrokken.
- ...dat wij opschrokken.
- Het woord opschrokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opschrokken" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be