opschrikken
- Geluid: opschrikken (hulp, bestand)
- op·schrik·ken
- samenstelling van op en schrikken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opschrikken |
schrikte op |
opgeschrikt |
zwak -t | volledig | 1 |
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opschrikken |
schrok op |
opgeschrikt opgeschrokken |
klasse 3
zwak -t |
volledig |
opschrikken [1]
- onovergankelijk van schrik opspringen
- Terwijl het faillissement naderde, werd het Amsterdamse ziekenhuis MC Slotervaart deze zomer opgeschrikt door een calamiteit met een haperende pieper. De reanimatieapparatuur arriveerde pas na 12 minuten bij een patiënt in nood, die overleed. Er loopt nog een onderzoek. [2]
- overgankelijk met een schrik opjagen
- Het woord opschrikken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opschrikken" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia Malika Sevil en Bas Soetenhorst 21-12-18 Patiënt MC Slotervaart overleden na haperen van pieper
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be