• op·per·stal·mees·ter
enkelvoud meervoud
naamwoord opperstalmeester opperstalmeesters
verkleinwoord

de opperstalmeesterm [1]

  1. een functionaris die het beheer over de stallen, meestal die van een vorst, heeft
     In de salle à manger hebben zich vier kamerheren, twee jachtmeesters, de opperstalmeester, de huisprelaat, de geheimschrijver en de majordomus bij hun heer en meesteres gevoegd.[2]
     Het koningshuis heeft een persoonlijke geschiedenis met Buchenwald. De privé-secretarissen van Juliana en Bernhard zaten er opgesloten, net als de opperstalmeester van koningin Wilhelmina. Het was voor Willem-Alexander niet de eerste keer dat hij een concentratiekamp bezocht. In 1995 was hij al eens met zijn vader prins Claus in het vernietigingskamp Auschwitz geweest, buiten het zicht van de camera's.[3]
  2. presentator van een circusvoorstelling
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  3.   Weblink bron “Willem-Alexander en Máxima leggen witte roos in Buchenwald” (Woensdag 8 februari 2017, 13:29), NOS