• op·nar

opnar

  1. tegenwoordige tijd van opna

opnar

  1. tegenwoordige tijd van opne
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   opnar     opnaren     opnarar     opnarane  

opnar, m ([1] en [2] vooral gebruikt in samenstellingen)

  1. (geschiedenis) een leider van een klein postkantoor in Noorwegen
  2. een person die van beroep iets opent, bijv. een kast of safe
  3. (gereedschap) opener
  4. (spel) degene speler of speelster in een kaartspel die de eerste melding maakt