• op·lijs·ten
  • samenstellende afleiding van  op bw  en  lijst zn  met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oplijsten
lijstte op
opgelijst
zwak -t volledig

oplijsten

  1. overgankelijk volledig als een reeks vastleggen, schriftelijk opsommen
    • Elk manuscript betekende een investering en het veilig bewaren van deze codices was een prioriteit. Ook het oplijsten van de boeken in een bibliotheekcatalogus droeg bij tot een veilig beheer. [1]
61 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]