Nederlands

 
oplanger
Uitspraak
Woordafbreking
  • op·lan·ger
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord oplanger oplangers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de oplangerm

  1. iemand die omhoog reikt
  2. (bouwkunde) stuk hout of metaal dat boven op een ander stuk hout of metaal wordt geplaatst
    •  
Synoniemen

Gangbaarheid

16 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen