opflakkering
- op·flak·ke·ring
- afleiding van Naamwoord van handeling van opflakkeren met het achtervoegsel -ing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opflakkering | opflakkeringen |
verkleinwoord | opflakkeringetje | opflakkeringetjes |
- het plotseling (gedurende een korte periode) weer heftiger gaan branden
- het plotseling (gedurende een korte periode) weer actiever worden
- ▸ Op dat moment maakte Melchior met schoolmeesterachtige ernst 471 een eind aan de discussie door vermanend met zijn hand te wuiven; pas maar op, zei hij, mijn vriend redeneert net zoals Robespierre ofMarat, weet je wel datje met een onverbiddelijke revolutionair te doen hebt? Ontevreden over mezelf zei ik in een laatste opflakkering van mijn belachelijke, door jaloezie veroorzaakte woede dat ik juist daarom met hem discussieerde.[2]
- ▸ Gedurende de kortstondige opflakkering van het keizerrijk - die in de geschiedenis te boek staat als de 'Honderd Dagen' - had Morrel tot tweemaal toe aangedrongen op de invrijheidstelling van Dantès.[3]
- plotseling erger worden van een ziekte
- Het woord opflakkering staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Péter Nádas“Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep , ISBN 9055154407
- ↑ “De graaf van Monte-Cristo” (2007), L.J. Veen , ISBN 9789020413021