• open·kno·pen

openknopen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
openknopen
knoopte open
opengeknoopt
zwak -t volledig
  1. van een kledingstuk de knoopjes losmaken
    • En andersom? Waarom zitten de knopen bij vrouwen links? „Zo konden vrouwen gemakkelijk hun bloes openknopen met een baby op de rechterarm”, denken ze bij het Amsterdam Fashion Instituut. [2]