opblinken
- op·blin·ken
- samenstelling van op bw en blinken ww
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
opblinken |
blonk op |
opgeblonken |
klasse 3 | volledig |
opblinken
- inergatief door een schittering zichtbaar worden
- Opeens zag hij de tanden van de tijger in de schemering opblinken.
- overgankelijk door poetsen laten schitteren
- Ze wilde haar zilveren bestek opblinken voor het diner.
- Het woord opblinken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opblinken" herkend door:
63 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be