• op·bak·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
opbakken
bakte op
opgebakken
zwak -t

gemengd

volledig

opbakken [1]

  1. overgankelijk (kookkunst) iets dat eerst gekookt is in boter of olie opnieuw bakken
    • Die aardappeltjes opbakken met wat tijm en knoflook geeft een heerlijk gerecht. 
94 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[2]