• on·wel·rie·kend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onwelriekend onwelriekender onwelriekendst
verbogen onwelriekende onwelriekendere onwelriekendste
partitief onwelriekends onwelriekenders -

onwelriekend [1]

  1. van iets dat het geen prettige geur heeft
    • Als er ooit een mens naar Uranus zou gaan, is het de vraag of hij of zij veel van de geur zal merken. ,,Als een zielige mens ooit door de wolken van Uranus heen gaat, krijgt hij of zij te maken met onplezierige en onwelriekende omstandigheden. Maar verstikking en blootstelling aan 200 graden onder nul met waterstof, helium en methaan zullen veel eerder hun tol eisen dan de geur”, aldus onderzoeker Patrick Irwin van de universiteit van Oxford. [2] 
    • Hij pronkte - onze ouders noemden het provoceren - met zijn biseksualiteit. De foto uit 1973 waarop hij Lou Reed op de mond lijkt te gaan kussen, was ons relikwie in de strijd tegen de hippiecultuur, waarvan een onwelriekend restant over de rand van de jaren '60 was gegooid, pardoes in ónze Seventies. Donder op met je love, peace and understanding. En je stinkende Afghaanse jassen. [3] 
    • Een inwoner van de Amerikaanse stad Washington, D.C. heeft een behoorlijk onwelriekend avontuur achter de rug. Hij liet per ongeluk zijn telefoon vallen in een afvalschacht en tuimelde in een poging zijn smartphone te redden zelf ook naar beneden. [4] 
92 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[5]