onweerstaanbaarheid

  • on·weer·staan·baar·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord onweerstaanbaarheid onweerstaanbaarheden
verkleinwoord

de onweerstaanbaarheidv

  1. de mate waarin iets zo verleidelijk is dat je eraan toe moet geven
     En deze trotse vijandigheid voor zichzelf vertienvoudigt haar onweerstaanbaarheid.[2]
     Goed gekozen dus, dat Boekenweekthema. Waanzin. Don Quichot, Madame Bovary, Frits van Egters, Henry Chinaski, de uitvreter, Jörgen Hofmeester – een groot deel van hun onweerstaanbaarheid zit ’m in de gekte. De grenzen die ze overgaan. Grenzen die de gemiddelde lezer misschien weleens van een afstand heeft gezien, misschien zijn we er weleens voorzichtig naartoe geschuifeld, hebben we er zelfs een stap overheen gezet – om vervolgens zo hard als we kunnen terug te sprinten naar de veilige, normale gebieden.[3]
  2. iets dat zeer verleidelijk is


  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron
    Dries Muus
    “Boekenweek 2015: literaire waanzin en normale mensen” (06/03 /2015), HP de Tijd