• on·uit·ge·pakt
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onuitgepakt
verbogen onuitgepakte
partitief onuitgepakts s -

onuitgepakt

  1. van iets dat het nog in de verpakking zit; van iets dat het nog ingepakt is
     Overal stonden muurtjes opgetrokken uit verhuisdozen: een bijna vertrouwd gezicht, als je bedacht dat een deel ervan gedurende twee jaar Leidsegracht onuitgepakt was gebleven.[1]
     Of je daar nu anders over denkt of niet: thuiskomen is voor Marja Middeldorp een kunst op zich. ,,Op de terugweg heb je waarschijnlijk al alle tijd om te overleggen: wie doet wat? Vroeger was ik een rommelkont. Ik kwam thuis en liet mijn koffers onuitgepakt. Het probleem is dat je dan nog dagen uit de koffer kunt leven en dat is niet ontspannend.”[2]



  1. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  2.   Weblink bron
    Stefan ten Teije
    “Marja Middeldorp heeft lekker thuiskomen na vakantie tot kunst verheven” (11-08-2021), Tubantia