• ont·zu·ren
  • afgeleid van  zuur zn  met het voorvoegsel ont- en met het achtervoegsel -en

ontzuren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontzuren
ontzuurde
ontzuurd
zwak -d volledig
  1. verlagen van het zuurgehalte
    • Tomaten toevoegen en flink meebakken om te ontzuren. [2] 
  2. verwijderen van zuur
    • Nieuwste trend op het gebied van reinigingskuren. Speciaal gericht op het ontzuren van het lichaam, door middel van een speciaal ontwikkelde kuur met ondersteuning van hoogwaardige supplementen. Door elke dag basisch water te drinken, extra bicarbonaten te slikken, ontzurende baden te nemen en ontzurende kruidenthee te drinken worden de opgebouwde zuurresten afgevoerd. Daarnaast is het belangrijk om zoveel mogelijk basische voeding te eten, zoals groenten, fruit, noten en zaden. [3] 
    • Het geld is nodig om de inmiddels fijn gecraqueleerde gouaches van Appel te restaureren, om de circa twintig Cobra-schilderijen schoon te maken en om de uitgebreide documentatie uit de Cobra-tijd te ontzuren. [4] 
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[5]