ontzuren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van ontzuren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontzuren | te ontzuren | ||||||||
toekomend | zullen ontzuren | te zullen ontzuren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ontzuurd | te hebben ontzuurd | ||||||||
toekomend | ontzuurd zullen hebben | ontzuurd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
ontzurend | ontzuurd | ev. ontzuur |
mv. verouderd ontzuurt |
ontzure | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | ontzuur | ontzuurt | ontzuurt | ontzuurt | ontzuurt | ontzuren | ontzuren | ontzuren | |||
verleden (o.v.t.) | ontzuurde | ontzuurde | ontzuurde | ontzuurde | ontzuurde | ontzuurden | ontzuurden | ontzuurden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontzuren | zult/zal ontzuren | zult/zal ontzuren | zult ontzuren | zal ontzuren | zullen ontzuren | zullen ontzuren | zullen ontzuren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontzuren | zou ontzuren | zou(dt) ontzuren | zoudt ontzuren | zou ontzuren | zouden ontzuren | zouden ontzuren | zouden ontzuren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ontzuurd | hebt ontzuurd | hebt/heeft ontzuurd | hebt ontzuurd | heeft ontzuurd | hebben ontzuurd | hebben ontzuurd | hebben ontzuurd | |||
verleden (v.v.t.) | had ontzuurd | had ontzuurd | had ontzuurd | hadt ontzuurd | had ontzuurd | hadden ontzuurd | hadden ontzuurd | hadden ontzuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontzuurd hebben | zal/zult ontzuurd hebben | zult/zal ontzuurd hebben | zult ontzuurd hebben | zal ontzuurd hebben | zullen ontzuurd hebben | zullen ontzuurd hebben | zullen ontzuurd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontzuurd hebben | zou ontzuurd hebben | zou/zoudt ontzuurd hebben | zoudt ontzuurd hebben | zou ontzuurd hebben | zouden ontzuurd hebben | zouden ontzuurd hebben | zouden ontzuurd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ontzuurd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ontzuurd | er is ontzuurd | |||||||||
verleden | er werd ontzuurd | er was ontzuurd | |||||||||
toekomend | er zal ontzuurd worden | er zal ontzuurd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ontzuurd worden | er zou ontzuurd zijn | |||||||||
lijdende vorm ontzuurd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ontzuurd worden | ontzuurd te worden | ||||||||
toekomend | ontzuurd zullen worden | ontzuurd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ontzuurd zijn | ontzuurd te zijn | ||||||||
toekomend | ontzuurd zullen zijn | ontzuurd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ontzuurd | wordt ontzuurd | wordt ontzuurd | wordt ontzuurd | wordt ontzuurd | worden ontzuurd | worden ontzuurd | worden ontzuurd | |||
verleden (o.v.t.) | werd ontzuurd | werd ontzuurd | werd ontzuurd | werdt ontzuurd | werd ontzuurd | werden ontzuurd | werden ontzuurd | werden ontzuurd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ontzuurd worden | zult ontzuurd worden | zult ontzuurd worden | zult ontzuurd worden | zal ontzuurd worden | zullen ontzuurd worden | zullen ontzuurd worden | zullen ontzuurd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ontzuurd worden | zou ontzuurd worden | zou/zoudt ontzuurd worden | zoudt ontzuurd worden | zou ontzuurd worden | zouden ontzuurd worden | zouden ontzuurd worden | zouden ontzuurd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ontzuurd | bent ontzuurd | bent/is ontzuurd | zijt ontzuurd | is ontzuurd | zijn ontzuurd | zijn ontzuurd | zijn ontzuurd | |||
verleden (v.v.t.) | was ontzuurd | was ontzuurd | was ontzuurd | waart ontzuurd | was ontzuurd | waren ontzuurd | waren ontzuurd | waren ontzuurd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ontzuurd zijn | zult ontzuurd zijn | zult ontzuurd zijn | zult ontzuurd zijn | zal ontzuurd zijn | zullen ontzuurd zijn | zullen ontzuurd zijn | zullen ontzuurd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ontzuurd zijn | zou ontzuurd zijn | zou/zoudt ontzuurd zijn | zoudt ontzuurd zijn | zou ontzuurd zijn | zouden ontzuurd zijn | zouden ontzuurd zijn | zouden ontzuurd zijn |