Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·toe·rei·kend
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ontoereikend ontoereikender ontoereikendst
verbogen ontoereikende ontoereikendere ontoereikendste
partitief ontoereikends ontoereikenders -

Bijvoeglijk naamwoord

ontoereikend

  1. onvoldoende, niet genoeg zijnd
    • Ook in Nederland oordeelde de rechter dat de klimaatdoelen ontoereikend waren. [2] 


Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen