ontleren
- ont·le·ren
ontleren [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ontleren |
ontleerde |
ontleerd |
zwak -d | volledig |
- gewoontes en kennis die fout, ongewenst of niet meer ter zake zijn niet meer gebruiken of toepassen
- Volgens Kelly ondervang je de angst voor nieuwe technologie door mensen goed te onderwijzen. „Op school leerden we in de eerste plaats lezen, schrijven en rekenen. Maar de belangrijkste vaardigheid in 2037 is dat je je leven lang blijft leren. Het moeilijkste aan iets nieuws leren is het ontleren van het oude, zodat je op een frisse manier aan iets nieuws kan beginnen.” [2]
- „Vlieg het aan vanuit een cultureel perspectief, haal het defensieve element eruit. Mannen ervaren het soms als een aanval op hun karakter, terwijl we simpelweg op een andere manier zijn opgevoed. We moeten patronen ‘ontleren’ die we al sinds onze jeugd met ons meedragen.” [3]
- Het woord ontleren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontleren" herkend door:
67 % | van de Nederlanders; |
78 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Christel Don 11 april 2017 ‘Zorg dat je tot je dood een newbie blijft’
- ↑ NRC Annemarie Sterk 18 februari 2019 ‘Het is eenzaam als je partner niet ziet wat je doet voor het gezin’
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be