Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·leed·kun·di·ge
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

ontleedkundige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van ontleedkundig
enkelvoud meervoud
naamwoord ontleedkundige ontleedkundigen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

  1. (beroep) iemand die bestudeert hoe een levend wezen uit organen is opgebouwd
    • In de korte tijd, dat het Nuck gegeven was als hoogleraar werkzaam te zijn, heeft hij zich echter niet alleen als een uitstekend docent doen kennen maar ook als een uitmuntend ontleedkundige. [1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen