• ont·kle·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ontkleden
ontkleedde
ontkleed
zwak -d volledig

ontkleden

  1. wederkerend zich ~: zijn kleding afdoen
    • Jullie kunnen je ontkleden in die paskamer. 
  2. overgankelijk (minder gebruikelijk):iemand ~: iemands kleding afdoen
    • De peuter werd door zijn moeder ontkleed. 
Onderstaande vertalingen dienen nagekeken te worden en omgezet in de bovenstaande tabellen. Nummers na de vertalingen komen niet noodzakelijk overeen met de opgegeven definities. Voor meer uitleg zie WikiWoordenboek:Hoe vertalingen nakijken.
97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be