onopvallendheid
- on·op·val·lend·heid
- afleiding van onopvallend met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onopvallendheid | onopvallendheden |
verkleinwoord |
de onopvallendheid v
- de mate waarin iets of niemand geen aandacht weet te trekken
- ▸ Uitgekozen om zijn onopvallendheid wist kolonel Larrey inderdaad zonder opzien te baren naar Frankrijk te reizen[2]
- ▸ Het is weer eens wat anders. Waar de meeste betonmixers in Nederland opvallen door hun onopvallendheid, komt een bedrijf in Creil (NOP) met een betonmixer in Delfts blauw. Het gaat om werk van de Amsterdamse kunstenaar Hugo Kaagman.[3]
- Het woord onopvallendheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Gewassen vlees” (2014), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021436173
- ↑ Weblink bron “Het beton wordt Delftsblauw gemixt” (05-09-2017), NOS