• on·ge·straft
stellend
onverbogen ongestraft
verbogen ongestrafte
partitief ongestrafts

ongestraft

  1. van iets dat fout is dat er geen straf of boete op volgt
    • Na anderhalf jaar ben ik van Deventer naar Delft verhuisd. Ik kon tijdelijk een kamer krijgen bij de ouders van een vriendin en op mijn zeventiende woonde ik zelfstandig. Ik was puber maar ik kon me nergens tegen afzetten. Bij ouders kan dat, die liefde is in principe onvoorwaardelijk. Bij anderen is daar geen ruimte voor en dat voelde ik. Dat besef komt het hardst aan na de dood van je ouders: je kunt nooit meer ongestraft onredelijk zijn. [1] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]
  1. NRC Marieke Poelmann 9 juni 2015
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be