1. Een ongelijkbenige driehoek.
  • on·ge·lijk·be·nig
stellend
onverbogen ongelijkbenig
verbogen ongelijkbenige
partitief ongelijkbenigs

ongelijkbenig

  1. (meetkunde) (van een driehoek) met drie zijden die elk een andere lengte hebben
    • In de basisschool is de term ongelijkbenig in gebruik voor de traditioneel ‘ongelijkzijdige driehoek’. Strikt logisch beschouwd (negatie) is de term ongelijkbenig een betere keuze. [2]