onderlijn
- on·der·lijn
- samenstelling van onder vz en lijn zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onderlijn | onderlijnen |
verkleinwoord | onderlijntje | onderlijntjes |
- stukje vislijn waaraan een haak is geknoopt, om snel een gebroken lijn te kunnen vervangen
- Het vissen met onderlijnen heeft tal van voordelen tegenover het vissen in één stuk, met de haak rechtstreeks aan de hoofdlijn geknoopt.[1]
vervoeging van |
---|
onderlijnen |
onderlijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderlijnen
- Ik onderlijn.
- gebiedende wijs van onderlijnen
- Onderlijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van onderlijnen
- Onderlijn je?
- Het woord onderlijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onderlijn" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ visclubwessem.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be