ondergeschiktheid

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·der·ge·schikt·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ondergeschiktheid ondergeschiktheden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ondergeschiktheid v [1]

  1. het afhankelijk, onderdanig zijn
     Op dat moment werd Boris iets duidelijk wat hij al eerder vermoedde, namelijk dat er in het leger, afgezien van de ondergeschiktheid en discipline, vastgelegd in het reglement en aan hem en alle anderen in zijn regiment bekend, een andere, veel wezenlijker subordinatie bestond, een die de ingeregen generaal met het purperrode gezicht dwong beleefd te blijven wachten, terwijl de kapitein, vorst Andrej, er meer aardigheid in had een praatje te maken met vaandrig Droebetskoj.[2]
     Ook wordt hij niet meer gehouden bij de burgemeester of directeur thuis, dat zou de ondergeschiktheid van de bezoeker impliceren. "De uitwisseling van vindt nu plaats op het werk of het gemeentehuis. Voor de nieuwe wensrituelen moet iedereen zijn huis uit."[3]
  2. iets dat een teken van onderdanigheid is
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028251151
  3.   Weblink bron “Hoe het nieuwjaarslopen verdween” (01-01-2011), NOS