onderdanigheid
- on·der·da·nig·heid
- afleiding van onderdanig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onderdanigheid | onderdanigheden |
verkleinwoord |
de onderdanigheid v
- het al of niet vrijwillig erkennen dat iemand anders de baas is
- ▸ Hij merkte dat ze onderling begonnen te fluisteren, waarbij ze met iets van angst en zelfs met iets van onderdanigheid naar hem leken te kijken.[1]
- ▸ Voor Evenhuis-van Essen is Groeneweg een voorbeeld geweest. "Zij liet zien dat men geen genoegen moest nemen met de onderdanigheid van de vrouw aan de man."[2]
- de erkenning dat iemand anders de baas is
- Het woord onderdanigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028251151
- ↑ Weblink bron Marloes Elings“‘Het is hoog tijd voor de eerste vrouwelijke premier’” (03-07-2018), NOS