• on·der·di·rec·teur
enkelvoud meervoud
naamwoord onderdirecteur onderdirecteurs
onderdirecteuren
verkleinwoord

de onderdirecteurm [1]

  1. een directeur die nog een directeur boven zich heeft in de organisatie
    • Hij wilde studeren maar daar was geen geld voor toen vader van de ene op de andere dag als onderdirecteur bij de Kwatta chocoladefabriek werd ontslagen. Via hoofdredacteur Frequin regelde vader dat zoon Max als leerlingjournalist bij De Gelderlander aan de slag kon. Het ontslag van zijn vader was de voedingsbodem voor De Boks geprononceerde gevoel voor rechtvaardigheid, zei hij zelf. [2] 
  2. plaatsvervanger van de directeur, conrector bij een onderwijsinstelling
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Mark Kranenburg 19 augustus 2016