onbevaren
- on·be·va·ren
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onbevaren | onbevarener | onbevarenst |
verbogen | onbevarenste | ||
partitief | onbevarens | onbevareners | - |
onbevaren [1]
- van een persoon dat deze niet vaart op een schip
- De opbloei van de Rotterdamse haven aan het eind van de negentiende eeuw leidde tot grotere verscheidenheid in de opleiding. Ook „onbevaren jongelui” waren nu welkom. De „Beginselen der Gezondheids- en Verbandleer” werden bijgebracht en ook „telegraphie zonder draad” kwam in het lespakket. [2]
- van een water dat er geen schepen op varen
- [2] onbevaarbaar
- met onbevaren volk is het slecht zeilen
met onervaren mensen kun je moeilijk samenwerken
- Het woord onbevaren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onbevaren" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad L. Vogelaar 16-12-2008 Schoolzaal boven de afgrond
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be