• on·be·straft
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbestraft onbestrafter onbestraftst
verbogen onbestrafte onbestraftere onbestraftste
partitief onbestrafts onbestrafters -

onbestraft

  1. van een foute handeling die eigenlijk een straf verdient dat deze straf niet gegeven is
    • Alleen Sirotkin werd na de race bestraft, tot onvrede van Williams dat de FIA op onbestrafte andere incidenten wees en een herziening van de uitslag wilde. [1] 
    • Ook Moisander viel afgelopen dinsdag uit met een blessure na een onbestrafte overtreding van Sulley Muntari. Hij verrekte tijdens dat duel de binnenband van zijn knie. Waarschijnlijk is hij niet voor zondag hersteld van de blessure. [2] 
    • Het Gerechtshof zegt te begrijpen dat het arrest emoties teweeg brengt en dat het niet oplossen van de dood moeilijk te verteren is. “Toch spreekt het Hof hem in volle overtuiging vrij, hoe onverkwikkelijk de uitkomst van deze zaak ook is. De onbestrafte gewelddadige dood van de weerloze peuter wekt afgrijzen. Dat afgrijzen wordt niet minder als mogelijk een onschuldige daarvoor een langjarige straf krijgt. Integendeel”, aldus het arrest. [3]