Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·legd
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen onbelegd
verbogen onbelegde
partitief onbelegds

Bijvoeglijk naamwoord

onbelegd [1]

  1. een snee brood zonder boter of ander beleg
    • Leg 2 belegde sneetjes brood op elkaar, dek af met een onbelegd sneetje. Maak zo nog 3 stapels. Druk licht aan en snijd diagonaal door. [2] 
  2. van kapitaal dat het nog niet is omgezet in aandelen of obligaties
    • Met wat er nog in de ’pijplijn’ zit en wat investeerders met veel onbelegd kapitaal dit jaar nog kunnen doen zou het vierde kapitaal volgens de consultant goed moeten kunnen eindigen. [3] 
Antoniemen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen