Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·be·gaan·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen onbegaanbaar onbegaanbaarder onbegaanbaarst
verbogen onbegaanbare onbegaanbaardere onbegaanbaarste
partitief onbegaanbaars onbegaanbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

onbegaanbaar

  1. waar je niet over kunt lopen of rijden
    • Hoewel de kaart aangaf dat de weg verhad zou moeten zijn, bleek het alleen maar een onbegaanbaar pad te zijn. 
     Als een slordige s in spiegelbeeld was het kanaal over de stadsplattegrond gekalkt door een dronken ontwerper die sadistisch lachte toen hij zag hoe zijn ingreep de stad zo goed als onbegaanbaar had gemaakt voor de flanerende edelen met hun satijnen schoentjes en die pas de volgende dag, weer nuchter, besefte dat hij geheel tegen zijn bedoeling in een magnifieke waterweg had geschapen die alle delen van de stad op een mooie, trage manier met elkaar verbond.[1]
Antoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 22
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be