onafzienbaar
- on·af·zien·baar
- Afgeleid van afzienbaar met het voorvoegsel on-
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onafzienbaar | onafzienbaarder | onafzienbaarst |
verbogen | onafzienbare | onafzienbaardere | onafzienbaarste |
partitief | onafzienbaars | onafzienbaarders | - |
onafzienbaar
- heel veel
- Het duurt nog een onafzienbare tijd todat hij zijn examen haalt.
- Het woord onafzienbaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onafzienbaar" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be