onafwendbaarheid
- on·af·wend·baar·heid
- afleiding van onafwendbaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | onafwendbaarheid | onafwendbaarheden |
verkleinwoord |
de onafwendbaarheid v
- iets wat niet te voorkomen is
- ▸ Het kwam met de onafwendbaarheid van een natuurverschijnsel, van een aanval van vallende ziekte.[2]
- ▸ De onafwendbaarheid van de invasie liet ook weinig keus. Maar toen later de veronderstelde massavernietigingswapens afwezig bleken, kreeg de in verlegenheid gebrachte Blair, in eigen land berucht vanwege zijn ‘spin’, opnieuw de wind van voren. Toen viel er niets meer te ‘spinnen’, want bij echte oorlogen moet je met de billen bloot en treden taxatiefouten, blunders, overdrijvingen en leugens onbarmhartig aan het licht.[3]
- Het woord onafwendbaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Advocaat van de Hanen” (1990), De Bezige Bij , ISBN 9789023479925
- ↑ Weblink bron “Terugblikken op ‘Irak’” (22/01/2010), HP de Tijd