• nood·za·ke·lijk·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord noodzakelijkheid noodzakelijkheden
verkleinwoord - -

de noodzakelijkheidv

  1. het noodzakelijk zijn
  2. noodzaak
     We kunnen alleen maar hopen dat ze goede aristocraten waren en geen schuld hadden aan de onderdrukking van het Franse volk, die terecht en uit noodzakelijkheid tot de Franse Revolutie leidde.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767