Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·wol·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

omwolken [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omwolken
omwolkte
omwolkt
zwak -t volledig
  1. iets of iemand met wolken omgeven
Vertalingen

Gangbaarheid

25 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen