• om·wis·se·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord omwisseling omwisselingen
verkleinwoord - -

de omwisselingv

  1. handeling waarbij vergelijkbare zaken worden verruild
     De start van de nieuwe manier van afvalinzameling is rond half juli, met de omwisseling van de afvalcontainers in het eerste gebied.[2]
     ‘Het is een omwenteling met bloemen geweest; er werd niet geschoten, alleen maar feest gevierd,’ vertelde mij iemand die enkele dagen tevoren de uitroeping van Spanje tot Republiek had meegemaakt. Het gezegde zelf bewees dat er in het geheel géén omwenteling had plaatsgevonden, slechts een omwisseling van bestuursformaliteiten.[3]
  2. (financieel) omzetten van contant geld in een andere valuta
     DNB houdt de omwisseling van de Antilliaanse gulden naar de dollar in de gaten.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Plannen om Milieustraat ook zondags te openen” (6 juni 2016) op nu.nl  
  3.   Weblink bron
    Lou Lichtveld (= Albert Helman  )
    “De sfinx van Spanje.” (1937), Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam, p. 23
  4.   Weblink bron “DNB opent website voor BES-eilanden” (6 oktober 2010) op nu.nl