• om·wa·ren

omwaren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omwaren
waarde om
omgewaard
zwak -d volledig
  1. van schimmen en geesten dat die ergens geheimzinnig of angstaanjagend aanwezig zijn
  2. (figuurlijk) van iets dat het ergens geheimzinnig of angstaanjagend aanwezig is
26 % van de Nederlanders;
33 % van de Vlamingen.[2]