(klemtoonhomogram)

  • om·vlie·gen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omvliegen
vloog om
omgevlogen
klasse 2 volledig

ómvliegen

  1. ergatief snel voorbijgaan
    • Tjonge! Wat is die avond omgevlogen 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omvliegen
omvloog
omvlogen
klasse 2 volledig

omvlíégen

  1. overgankelijk (ergens) omheen vliegen
    • Een wolk muggen omvloog de veelgeplaagde reizigers. 
92 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]