• om·vlo·gen
vervoeging van
omvliegen

omvlogen

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van omvliegen
    • ...dat wij omvlogen. 
    • ...dat jullie omvlogen. 
    • ...dat zij omvlogen. 
vervoeging van
omvliegen

omvlogen

  1. meervoud verleden tijd van omvliegen
    • Wij omvlogen. 
    • Jullie omvlogen. 
    • Zij omvlogen. 
  2. voltooid deelwoord van omvliegen