Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·spin·nen
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

omspinnen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omspinnen
omspon
omsponnen
klasse 3 volledig
  1. (figuurlijk) iets of iemand helemaal omgeven, inpakken of bedekken
Vertalingen

Gangbaarheid

66 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen