omslachtigheid
- om·slach·tig·heid
- afleiding van omslachtig met het achtervoegsel -heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | omslachtigheid | omslachtigheden |
verkleinwoord |
- de mate waarin men iets nodeloos ingewikkeld en lastig maakt
- ▸ Onze ontmoetingen zijn van elke sentimentele omslachtigheid gespeend.[2]
- ▸ En juffrouw Bedwin, tevreden dat hij zich nu beter op zijn gemak voelde, voegde zout en stukjes geroosterd brood toe aan de bouillon, met alle omslachtigheid waarmee zulk een gewichtige voorbereiding gepaard pleegt te gaan.[3]
- iets wat getuigt van nutteloze complexiteit
- Het woord omslachtigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Péter Nádas“Het boek der herinneringen” (1986), Athenaeum - Polak & Van Gennep , ISBN 9055154407
- ↑ “Oliver Twist” (1838), ISBN 9788726116397