Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·me·zij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ommezij ommezijdes
ommezijden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ommezijv / m

  1. de kant die men ziet na omdraaien van iets of iemand
  2. de kant die men ziet na zelf omgedraaid te zijn
Synoniemen

Gangbaarheid

70 % van de Nederlanders;
67 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen