Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·hoog·klim·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

omhoogklimmen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
omhoogklimmen
klom omhoog
omhooggeklommen
klasse 3 volledig
  1. klimmend omhooggaan
     "Mijn eerste kennismaking met Amy was op de wielerbaan in Alkmaar", vertelt Knetemann. "Zij zat naast haar moeder op de tribune om te kijken naar haar vader. Amy was een jaar of zes en had van dat prachtige, rossige haar met een strik en een mooie jurk. Na de wedstrijden gingen we samen de baan op. In de bocht omhoogklimmen en dan op je billen naar beneden."[1]
  2. (figuurlijk) snel vorderingen maken
     "Je hebt twee typen wetenschappers", schetste de oud-voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen: "Wetenschappers die langs een steile bergweg veel sneller omhoogklimmen dan de rest en dan heb je types als Nash die ineens een totaal andere kant opgingen. Die dingen doen waarvan mensen niet eens wisten dat ze mogelijk waren."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Arthur Huizinga
    “Peloton voor de Omloop in gedachten bij Pieters: 'Amy is erbij, elke dag'” (Zaterdag 26 februari 2022), NOS
  2.   Weblink bron “'Nash ging verder dan zijn eigen geest hem kon brengen'” (Maandag 25 mei 2015), NOS