• olym·pus
enkelvoud meervoud
naamwoord olympus -
verkleinwoord - -

de olympusm

  1. afgezonderde verheven positie van mensen met meer aanzien of invloed
     Dit fatsoen hoorde bij een burgerlijk-hiërarchische samenleving met grote machts- en statusverschillen, waarin instellingen en bedrijven hun interne en externe omgeving vergaand konden beheersen. Zij bevonden zich op een olympus en werden minder dan nu met argusogen gevolgd en uitgedaagd.[1]
     De ironicus is de moderne variant dus van het klassieke type voyeur-observateur. Zijn moeilijkheid blijft - en daarin onderscheidt hij zich van de ironicus uit vroeger eeuwen - dat zijn standplaats geen vaste olympus is boven het gewoel (zoals de vaste kosmische orde, waarin de mensen vroeger wortelden) maar een met de processen meerollende filmwagen.[2]
  1.   Weblink bron
    H.J. Schoo (ed. Arendo Joustra)
    “Een ongeregeld zootje.” (2009), Elsevier, Amsterdam, ISBN 9789068826982, p. 119
  2.   Weblink bron
    H.W. von der Dunk
    De onuitroeibare functies van de geschiedenis in: Ons Erfdeel., jrg. 36 nr. 1 (januari/februari 1993), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer, p. 73