olympus
- olym·pus
- afgeleid door (figuurlijk) gebruik van Olympus zn , in de Griekse mythologie de berg waarop de goden wonen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | olympus | - |
verkleinwoord | - | - |
de olympus m
- afgezonderde verheven positie van mensen met meer aanzien of invloed
- ▸ Dit fatsoen hoorde bij een burgerlijk-hiërarchische samenleving met grote machts- en statusverschillen, waarin instellingen en bedrijven hun interne en externe omgeving vergaand konden beheersen. Zij bevonden zich op een olympus en werden minder dan nu met argusogen gevolgd en uitgedaagd.[1]
- ▸ De ironicus is de moderne variant dus van het klassieke type voyeur-observateur. Zijn moeilijkheid blijft - en daarin onderscheidt hij zich van de ironicus uit vroeger eeuwen - dat zijn standplaats geen vaste olympus is boven het gewoel (zoals de vaste kosmische orde, waarin de mensen vroeger wortelden) maar een met de processen meerollende filmwagen.[2]
- Het woord 'olympus' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Weblink bron H.J. Schoo (ed. Arendo Joustra)“Een ongeregeld zootje.” (2009), Elsevier, Amsterdam, ISBN 9789068826982, p. 119
- ↑ Weblink bron H.W. von der DunkDe onuitroeibare functies van de geschiedenis in: Ons Erfdeel., jrg. 36 nr. 1 (januari/februari 1993), Stichting Ons Erfdeel, Rekkem / Raamsdonksveer, p. 73