oliepit
- olie·pit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | oliepit | oliepitten |
verkleinwoord | oliepitje | oliepitjes |
- dikke, olie absorberende draad die een deel is van een olielamp, vaak ook gebruikt als naam voor de hele olielamp
- Onze achterburen zaten met hetzelfde probleem. De oplossing werd gevonden. De eenden werden verruild en het werd een verrukkelijk diner bij het licht van een oliepit. Van ergens klonken kerstliederen, gezongen door een paar vrouwen: een sfeer ven hoop, die ik nooit heb vergeten. Van Kerst 1944 herinner ik me niet dat we iets anders te eten hadden dan het gewone: bijna niets! Waar gaat het om? De sfeer, die je even gelukkig doet voelen en hoop geeft! [3]
- Aan het diner mooie verhalen van antropologen, diplomaten en de oud-decaan van de universiteit van Indonesia. Als mijn broekriem niet zo knelde zou ik denken dat ik droomde. Terug langs de nachtmarkten, waar arme sloebers hun handkarretje voor de volgende dag komen vullen. Broodmagere mannen kijken mij vriendelijk aan. Wij openen de ramen van de auto, snuiven de verrotting en de walmende oliepitten op. De riem los en proberen niet calvinistisch te zijn. Adoe ja, ik plof. [4]
1.
- Het woord 'oliepit' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "oliepit" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ oliepit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Mieke de MoorE. Scherpel-Touber 24 december 2012 LEZERS OVER HUN OVERGETELIJKE KERST
- ↑ NRC Adriaan van Dis 21 december 1996 Hollands Dagboek: Adriaan van Dis
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be