• ocu·le·ren
  • In de betekenis van ‘wijze van enten’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1670 [1] [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
oculeren
oculeerde
geoculeerd
zwak -d volledig

oculeren [3]

  1. overgankelijk (plantkunde) een stukje bast (zonder hout) van een plant met een goed ontwikkeld oog en een stukje van het bladsteeltje, enten op de bast van een andere plant
65 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[4]