ochtendspreekuur
- och·tend·spreek·uur
- samenstelling van ochtend zn en spreekuur zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ochtendspreekuur | ochtendspreekuren |
verkleinwoord |
het ochtendspreekuur o
- de tijd in de ochtenduren waarin een hulpverlener patiënten te woord staat
- ▸ Danielson was hoofd van de kliniek voor seksuele identiteit aan de Johns Hopkins-universiteit en hij had erin toegestemd Crawford bij het krieken van de dag, lang voordat zijn ochtendspreekuur begon, te woord te staan.[1]
- Het woord 'ochtendspreekuur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ “De schreeuw van het lam” (1994), Luitingh-Sijthoff , ISBN 902451990X